Een oud Indië-strijder - De reis

09-01-2014 15:33

Vanuit het station in Maastricht werden de dienstplichtigen met de trein naar de boot gebracht die hen naar Indië zou brengen. Langs de weg (van de Tapijnkazerne naar het station) en langs het spoor stonden honderden mensen om de soldaten uit te zwaaien. Bij de haven stond een fanfare opgesteld en er was een hoop bombarie. Overal waren schreeuwende mensen die afscheid aan het nemen waren, die leuzen riepen en die de soldaten sterkte wensten. Maar er waren ook demonstraties van de communistische partij bezig. Zij waren tegen de strijd in Indonesië en vonden dat de Hollandse soldaten niet moesten gaan. Er was toen al een grote verdeeldheid in de politiek over de strijd in Indië. Ze gingen toch.

 

Eenmaal op de boot was de situatie heel anders. Het was veel rustiger omdat het nu eenmaal een feit was dat ze naar Indië gingen. Ze waren uit Nederland vertrokken en de boot was de thuisbasis van de soldaten voor de komende 31 dagen. Maar het leven op deze thuisbasis was geen pretje. Ze sliepen onder de zeespiegel (in hangmatten, op tafels en op de grond), met 400 man in één ruim en dit kwam niet ten goede aan de geur. Het stonk er verschrikkelijk omdat er bijna geen lucht in het ruim kon komen. En daarbij kwam ook nog eens dat de latrines ook in het ruim waren. Soms was het zelfs zo erg dat de zeik in de gang stond en ze er bijna in lagen. Slapen kwam er dus bijna niet van. ’s Ochtends klonk er door de luidsprekers een opgewekt liedje om mee op te staan. De soldaten moesten opstaan want er begon weer een nieuwe dag op zee. Om de beurt konden ze zich even snel wassen met zout water. Om zich te kunnen wassen met zout water, kregen ze een speciale zeep. Zoet water was er niet veel. Ieder kreeg maar twee koppen zoet water per dag. Dit kreeg je van de militaire politie zodat alles gesmeerd liep en iedereen dezelfde hoeveelheid kreeg. De rest van de dag bestond uit het appel, het sloep patrol[1] en het avondeten (wat niet te vreten was). Alles duurde altijd erg lang om de tijd op zee maar om te krijgen.

 

“Overal om je heen was water. Er was verder niet veel te doen. Als we ergens langskwamen, werd er verteld waar en wat het was. Op een gegeven moment kwamen we in de Straat van Gibraltar. Hier waren ontzettend veel sterke zeestromen en het schip moest er als een worm doorheen. Heel veel jongens werden hier zeeziek. Ik niet, ik vond de omgeving vooral mooi om te zien. Bij het Suez kanaal (tussen Afrika en Egypte) moesten we langzaam varen. Het kanaal was maar 60 meter breed en niet zo heel erg diep. We moesten langzaam varen omdat het zand anders naar de kant zou stromen. Daarna kwamen we aan in Port Said. Hier legde de boot aan. De zieken werden naar het ziekenhuis gebracht en het schip werd opnieuw bevoorraad, etc. Het was onze eerste kennismaking met een andere cultuur. Er waren veel handelaren in Port Said die van alles aan ons wilden verkopen. Ook waren er goochelaars. Als je 5ct. in de zee gooide, doken ze het op. Wij dachten dat ze zo naar de zeebodem doken. Het water was heel helder en het leek of je de bodem van dichtbij kon zien. Maar in werkelijkheid zakte dat muntstukje heel langzaam. De aantrekking van de zeebodem was namelijk heel laag. Wij meenden dat het 10m diep was, maar eigenlijk was het maar 1 m. Ze hielden ons voor de gek. Maar toch was dat mooi om te zien.”

 

Elke dag kregen de soldaten theorie van KNIL militairen en Indische militairen die Nederlands konden spreken. Er werd geleerd over het klimaat van Indonesië, zaken waar ze tijdens patrouille mee te maken konden krijgen en waar ze verder rekening mee moesten houden. Daarna kregen ze ook nog een uur les in de Maleise taal. Het was de bedoeling dat er tijdens de bootreis kennis werd genomen van 800 lettergrepen. Als de soldaten deze lettergrepen onder de knie hadden, zouden ze zich moeten kunnen redden in Nederlands-Indië. In het begin van de lessen was het voor iedereen erg moeilijk, maar op het eind waren er veel soldaten die een aardig woordje Maleis spraken.

 

“Het eerste woord dat we leerden was: Berhentie! Dit betekende halt. De eerste zin die we leerden was: “Berhentie, saja si pasang. Als je niet blijft staan, schieten we je kapot.” Dat was raar. We gingen toch niet om de mensen daar neer te schieten? We gingen toch om ze te helpen? Waarom moesten we dan zo’n zin meteen als eerste leren? Als je vroeg waarom we dat moesten leren, zeiden ze dat het voor je eigen beveiliging was. Je kreeg alleen maar ontwijkende antwoorden. Ik vond het toen al heel erg vreemd..” 




[1] Een paar keer per dag hadden ze sloepen rol. Dit moesten ze blijven oefenen omdat het nog steeds gevaarlijk was op zee. De zee was niet mijnenvrij. Als er wat gebeurde, moesten ze weten wat ze moesten doen met hun peloton. Ze moesten zich melden op van tevoren aangewezen plaatsen. Als het niet snel genoeg ging, moest het opnieuw.