Een oud Indië-strijder - De situatie voor Indië

09-01-2014 15:32

Frans Clement begint zijn verhaal in de oorlogstijd van de jaren 40. In deze crisistijd (1939-1940) wou hij graag een opleiding gaan volgen tot smid. Dat viel tegen omdat er geld verdiend moest worden. Hij was lid van een groot gezin (11 kinderen) zonder moeder. De moeder van Frans Clement is gestorven toen hij nog heel jong was. Tijdens het interview kwam hij hier herhaaldelijk op terug. Soms uitvoerig, soms met een kleine verwijzig. “Ik had toch geen moeder”. Haar dood is een flinke klap voor hem geweest en heeft er voor gezorgd dat zijn karakter een stuk harder is geworden. Hij moest meehelpen om voor het gezin te zorgen en elke cent die verdiend kon worden was er één. Hij werd snel opgeleid tot klinker voor aluminium klinkwerk waar hij vier cent per uur mee verdiende. Dit werk heeft hij twee jaar gedaan tot hij de mogelijkheid kreeg om zeventien cent per uur te gaan verdienen. Dit was een forse verhoging van het loon, dus hier kon hij geen nee tegen zeggen.

 

In 1942 moest Frans naar de Arbeidseinsatz (de arbeidsdienst) in Duitsland. In die tijd moesten jongens vanaf 18 jaar zich daar melden.[1] Bij elk bedrijf werden er controleurs aangesteld om te beslissen welke jongens het bedrijf kon missen. De directeur van het bedrijf had er niks over te zeggen. Frans wou absoluut niet naar Duitsland, dus dook hij onder, net als zijn broer. Het onderduiken duurde niet lang want Frans werd op 1 april 1942 opgeroepen voor de dienstplichtige arbeidsdienst. Dit was ongeveer hetzelfde, maar dan in Nederland via een NSB instelling. Het was eigenlijk een verlengstuk van het gecapituleerd Hollands leger waar je moest werken voor de Duitsers. Frans Clement moest naar een kamp in Eibergen en in 1944 werd hij overgebracht naar een kazerne in Harskamp. Daarna werden ze nog een keer overgeplaatst naar Hoenderloo waar de Duitse Hermann Göring troepen zaten. Dit waren aldus Frans “smeerlappen” die altijd schreeuwden en waar je vaak klappen van kreeg. Hier heeft hij een tijdje gezeten totdat hij de gedachte kreeg dat hij daar weg moest. De Engelsen kwamen er aan en als hij nog daar zat terwijl de Engelsen dichterbij kwamen, werd hij vast naar Duitsland gebracht. Hij had het plan om samen met een vriend te vluchten. Op het moment dat ze zouden gaan, is die vriend toch maar daar gebleven omdat hij het niet wilde riskeren, maar Frans is ontsnapt. Het was een lange weg terug en hij kon in principe niemand vertrouwen. Hij moest goed uitkijken en op goed geluk heeft hij zijn weg terug naar huis gevonden met behulp van de ondergrondse, van de NS en van mensen die het beste met hem voor hadden. Eenmaal thuis moest hij onderduiken omdat ze hem zochten. Hij heeft nog een lange tijd ondergedoken gezeten en is een paar keer net op het nippertje ontsnapt aan de handen van de Duitsers. Toen de oorlog eenmaal voorbij was, is hij gaan werken bij een werkspoor waar hij bruggen moest bouwen. Dit was mooi werk waarin hij nog kon groeien. Er werden cursussen aangeboden en hij kreeg mogelijkheden om zich technisch te specialiseren. Het loon was erg goed, hij verdiende op een gegeven moment meer dan zijn vader! Het liep weer allemaal op rolletjes, tot hij de oproep kreeg om naar Indië te gaan. Het werd ‘klats’ allemaal van hem afgenomen.

 

 

Omdat er te weinig vrijwilligers waren, kwam er dienstplicht. Op een gegeven moment werden we opgeroepen om naar Indonesië te gaan. Dat was nou eenmaal zo. We moesten wel gaan. Er was geen andere keus. Waar ik wel mee zit, is dat alleen modaal naar Indië moest. De rijke mensen konden zich afkopen. Dat waren mensen die ‘zoea fieën doan’[2]. Er waren jongens bij die samen met pappa in een dikke Mercedes naar Roermond gingen voor de keuring. Wij, de simpele boeren jongens, werden opgehaald door een busje op de markt samen met nog vele andere. De ‘dikköp’[3] uit de stad waren nergens te vinden. Allemaal mensen van arme, hardwerkende families die hun jongens eigenlijk niet konden missen, moesten naar Indië. Dat vind ik toch wel erg, nog steeds. Dat de gewone, hardwerkende mensen naar Indonesië moesten. Jan met de pet kon vertrekken. Voor de regering was de gewone, hardwerkende burger niet belangrijk. Ook in Indonesië niet. Het ging puur om de plantages, die moesten weer opgebouwd worden zodat het land weer uitgebuit kon worden. Pure zelfverrijking over het leed van anderen. Dit werd ons niet verteld natuurlijk, en als je er iets over zei, werd het weggemoffeld en werd er gezegd: waar bemoei jij je mee, je moet je klep houden. Ook werd er dan gezegd dat je communistische neigingen had. Terwijl dit niet zo was!

 

Voordat de dienstplichtigen naar Indië zouden gaan, kregen ze een opleiding in de Tapijnkazerne in Maastricht. Zes weken lang mochten ze niet buiten de kazerne komen. Het was de bedoeling dat ze in die zes weken werden geïnjecteerd met het militarisme. Er werd tucht en discipline geleerd. Na die zes weken hadden ze vrede met het soldatenleven en waren ze er in feite aan gewend geraakt. De opleiding was kei hard. Dit moest ook wel, omdat het tijdsbestek kort was. Ze werden van begin af aan gekneed door de officieren. Het principe van ‘ruwe bast, blanke pit’[4] kwam hier naar voren. Langzaam maar zeker werd het duidelijk dat ze naar Indië moesten. Sommigen zaten hierdoor diep in de put. Maar anderen die bijvoorbeeld al in de arbeidsdienst hadden gezeten zoals Frans, konden beter tegen het idee van een militair leven over zee. Ze hadden al een soort van militaire opleiding gehad en ze konden ook beter tegen het ruige geschreeuw[5] tijdens de opleiding in Maastricht.

 

“In Maastricht had je niks meer te vertellen. We stonden onder commando van de oorlogsvrijwilligers die hun training in Engeland hadden gehad. Ze kenden dus ook alleen maar Engelse commando’s. Ik verstond er helemaal niks van. Als ik anderen zag rennen, deed ik dat ook maar.”



 

[1] Van Boeijen(2009) vermeld de arbeidsdienst op p.30.

[2] Zoa fieën doan. Limburgs - Vertaling: zo petieterig doen. Zo netjes.

[3] Dikköp. Limburgs – Vertaling: ‘Dikkoppen’. De rijken.

[4] Het eigenlijke gezegde gaat als volgt: Ruwe bolster, blanke pit: uiterlijk onbeschaafd, ruw, maar toch gevoelig. Betekenis geraadpleegd op: www.vandale.nl

[5] Er werden soms verschrikkelijke dingen naar je geroepen. Een voorbeeld: Ich how uch kapot! (Limburgs voor ‘Ik sla je dood!’). Sommigen konden hier absoluut niet tegen en begonnen meteen te huilen.