Een oud Indië-strijder - Een nieuwe wereld

09-01-2014 15:33

Op 17 november[1] kwamen ze aan op het eiland Sabang, in het noorden van Sumatra. Hier zijn ze enkele uren geweest om kennis te maken met het land en de cultuur. Er werden klappers, sinaasappelen en bananen gekocht. Het was allemaal heel vreemd en nieuw voor de mannen. De bananen waren nog groen en niet te vreten, maar dat wisten ze niet. Ze hadden nog maar amper ooit een banaan gezien. Er was van alles te koop, maar veel was verboden, zoals ijs. Ze konden hartstikke ziek worden door het water wat voor de ijs gebruikt werd. Maar ook hier hadden de jonge soldaten geen weet van. Ze waren in een compleet nieuwe wereld terecht gekomen. De jongens van het KNIL die al langer op Sabang zaten, namen de nieuwe soldaten mee en leidden ze rond. Ze zagen voor het eerst de geweldige palmbomen en het prachtige houtwerk. Het was een erg leuke eerste kennismaking.

 

Na deze kennismaking was het nog 4/5 dagen varen naar Tandjong Priok, de haven van Batavia, waar ze uiteindelijk moesten zijn. Met muziek werden de nieuwe soldaten van de boot verwelkomd. Ze kregen een paar rijpe sinasappelen, een paar bananen en een pakje sigaretten. Het was een feestelijk tafereel, maar dat duurde niet lang. Ze moesten zo snel mogelijk de wagens in die voor hun klaar stonden en ze reden naar Batavia. In Batavia werden ze naar Meester Cornelis (een kazerne) gebracht. Hier kregen ze nog een korte opleiding en werd er kennisgemaakt met de baboes (de wasvrouwen), koelies (Indonesische jongens die voor de Hollanders werkten) en de kampongs (dorpen). Ook werd er kennisgemaakt met de eerste nachtelijke geluiden van Nederlands-Indië. Ze moesten om de beurt ’s nachts wacht lopen. Er liepen ’s nachts allerlei beesten rond die hele rare geluiden konden maken, zoals de Tokeh, een soort hagedis. Sommigen werden erg bang tijdens hun eerste wacht, maar Frans Clement niet.

 

“De eerste keer dat ik op wacht stond, heb ik een ananas gekocht. Ik moest bij de hoofdweg wacht lopen. Tegenover die weg stond een winkeltje. Een vrouwtje kwam naar me toe want ze wou me een ananas verkopen. Ze vroeg of ze hem moest schillen en schoon moest maken. ‘Satoe ketip, satoe ketip’, zei ze. Ik wist nog niet wat satoe was (een dubbeltje), maar ik had zo’n dorst dat ik toch maar ja had gezegd. Het vrouwtje liep weg. (Ze had een zak om haar kont. Ze hadden niks, die mensen! Ze barstten van de armoede. Het was verschrikkelijk om te zien!) Ze vertelde me dat ze hem had schoongemaakt maar dat ze hem niet gewassen had. Maar dat had ik niet verstaan, mijn Maleis was toen nog niet zo goed. Toen kwam de wachtcommandant om te vragen of ik die ananas gekocht had en of hij gewassen was. Ja dat wist ik niet, ik had het niet verstaan. De commandant was een Indonesiër dus ging even aan het vrouwtje vragen of hij gewassen was. Nee, hij was niet gewassen. Gelukkig maar. Ik sneed hem open met de ‘kniep’[2]. Het was een hartstikke lekkere ananas. Lekker zoet.”

 

Heel langzaam moesten de soldaten die in de kazerne van Meester Cornelis zaten, op patrouille. In het begin was dat voor de meesten een hele gewaarwording. Frans vond het in het begin fantastisch. Er werd patrouille gehouden langs de veilige kampongs en de soldaten kwamen zo in contact met de lokale bevolking. Alles verliep tot nu toe heel goed en rustig, maar na een dag of 5 werden ze weer overgeplaatst. Frans werd ingedeeld in de 3e compagnie. De eerste de beste keer dat ze op patrouille moesten, was het meteen raak. Iemand van de compagnie werd in zijn kont geschoten. Dit is een van de redenen dat Frans zich vrijwillig opgaf om mee te gaan naar Japan om daar de Jappen over te leveren aan de Australiërs.

 

“In de namiddag kwam onze commandant. Hij vroeg vrijwilligers om met hem mee te gaan naar Japan. Ik gaf me vrijwillig op. Ik had toch niks te verliezen. Ik had thuis geen vriendin die op me wachtte, ik had geen moeder, ik had niks thuis. En hier schoten ze je voor je het wist in je kont! Waarom ook niet. Ik ging mee naar Japan. We zaten op een boot met 3000 Jappen. We hielden wacht met een man of 16 en liepen patrouille in het ruim. Het schip heette de Tegelberg en hoorde bij de Java, China, Japan-lijn. Toen we vertrokken hield een KNIL Sergeant een toespraak in het Japans. Er werd gezegd dat als er iemand zich zou verzetten, er 10 overboord werden gegooid. Eerst snapte ik hier helemaal niks van. Wij zouden ze toch terug brengen, waarom zouden ze zich dan verzetten? Er werd mij op dat moment ook niets uitgelegd, ook niet als ik daar om vroeg. Later kwam ik er achter dat de Jappen niet terug naar Japan wilden. Ze hadden trouw gezworen aan de keizer om te vechten tot de dood, maar ze waren niet dood. Ze schaamden zich kapot en ze wilden absoluut niet terug.”

Toen Frans terug kwam van zijn reis naar Japan, kon hij meteen weer aansluiten bij de rest die inmiddels bij de Poentjak pas waren die ongeveer 180km van Batavia af lag. De Poentjak pas was een deel van de Grote Postweg[3] die de Hollanders bezet hadden. Ze hadden een strook van 16km (8 aan elke zijde) bezet, zodat de wagens er makkelijker door konden en de rest van de troepen makkelijker bevoorraad konden worden. De 3e compagnie moest de weg beveiligen tegen bendes. “Toen besefte ik me voor de eerste keer wat ik hier eigenlijk kwam doen. Het ging niet zozeer om de lokale bevolking te beschermen, maar in dit geval om die weg. We moesten de bevoorradingsweg beveiligen, niet de kampongs van de arme Indonesische bevolking die ook last hadden van de bendes. We moesten de kampongs juist zuiveren van de vijand waarbij er ook slachtoffers vielen bij het gewone volk.”



[1] Van Boeijen (2009). P. 104. De precieze datum wist Frans Clement niet meer zeker.

[2] Kniep. Limburgs – Vertaling: zakmes.

[3] De Grote Postweg was een konvooi route die van Batavia naar Bandoeng liep.